U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lezen"
Resultaten 21 - 40 van 58
- leesles: In de leesles mussen de kinder vaak hardop lezen (Barger Oosterveld)
- les I: Hij wol niet um liek, mar ik zal hum de les lezen (Ruinerwold)
- lezen I: Wat is dat fien lezen, dat kan ik nich zein zunder brille (Nieuw Schoonebeek)
- lezen II: Ik mag leeiver lezen as tillevisiekieken (Eext)
- lezen II: Der is iene die lezen moet bij een concours
- lezen II: We moet nog pootbonen lezen (Wapse)
- maggelpoot: Kun ij die maggelpoot lezen? (Sleen)
- mis II: Wie hebt veur hum een misse laoten lezen
- moggeln: Hij moggelt zo, het is niet te lezen (Padhuis)
- naoschrift: Ie hebt het naoschrift niet goed lezen
- noot: Het kiend is wel muzikaal, mar kan gien noot lezen (Uffelte)
- opdruk: De opdrukken wadden niet heeil dudelijk te lezen (Eext)
- overhen: Ik har der overhen lezen (Barger Oosterveld)
- overnei: Dat stokkie moej nog ies overnei lezen (Dwingelo)
- overver: Kraant kon ik nog wel lezen, maor ik moet een bril hebben veur overver (Drouwen)
- peilschaal: Daor zit de peilschale an veur de hoogte van het water of te lezen (Barger Compascuum)
- prent: As ie prenten lezen kunt, dan keuj ok streupen (Hijken)
- priegelig: Dat is zo'n priegelig schrift, dat kan ik haost niet lezen (Sleen)
- röttigheid: Het is allemaol rottigheid, waj in de kraante lezen (Meppel)
- schiensel: Hij zat bij het schiensel van de laamp te lezen (Hooghalen)