U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jammer"
Resultaten 21 - 30 van 30
- pèerdepoot: Het is jammer, het is zo'n schiere jong, mor hai het een peerdepode (Tweede Exloërmond)
- scheppen I: Jammer, dat an dat scheppen van dat peerd niks te doen is (Roswinkel)
- scheuvelies: Jammer, dat het scheuvelies zo gauw wèer vort was (Hijken)
- schilfern: Jammer, det de gelakte koffiepot zo schilfert (Ruinerwold)
- siepoog: Het is een knap maagien. Jammer dat ze van die siepogen hef (Broekhuizen)
- slaotbek: Het is wal een knap wicht. Het is allien jammer dat e een slaobek hef
- smoes: Hij har een goeie smoes bedacht; jammer dat ik er niet intrapte (Nieuw Amsterdam)
- sneu: As het oe sneu ofgiet, dan vien ie het jammer (Ruinerwold)
- viege: Jammer det er zoveule pitties in die viegen zit (Meppel)
- viswater: Hie zag een mooi viswater; jammer dat e de angel niet metnummen har (Borger)