U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hum"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 341 - 360 van 500
- Braompie: Peuter hum, Braompie
- breekiezer: Die deure klemt as de pest, ie hebt een brèekiezer neudig um hum lös te kriegen (Hoogeveen)
- breipen: De braaipenne is mie vortvallen, pak mie hum ies even op (Barger Oosterveld)
- brengen: Wij zult hum halen en brengen, zowied is het niet (Hooghalen)
- breuk: Die hef hum een breuk warkt
- brok I: Ie kunt hum ok een brok van
- brommen: Zie hebt hum lèest pakt en non mut hie 14 dagen brommen
- broodkrummel: De broodkrummels steekt hum (Weiteveen)
- broodkrummel: ...jokt hum
- brouwen I: Die man, die brouwt zo, ie kunt hum haost niet verstaon (Zwiggelte)
- bruun I: Hie zit er op te bruun, hoe hij het hum betaald zal zetten
- bulderbak: Die kerel is een grote bulderbak; aj hum heurden en niet zagen, zoj der bange veur worden (Coevorden)
- bulen: De boek buult hum over de broekboord (Dwingelo)
- bulsekop: Hie har een bulsekop, ...sebulsekop veur en doe kenden wij hum niet (Sleen)
- bulsekop: Ik kun hum nich kennen, hij har een gebelschop veur (Barger Oosterveld)
- bureauholder: ...dat e van de bereauholder bericht kreeg dat hum een big toe
- bus: Hej hum ok verzekerd? Dat zit wel goed, da's in de busse
- buul: Ik heb hum een buultien mit rogge mitgeven (Zuidwolde)
- buus I: Hij lat hum niet in de buze pissen
- cent: IJ zulden hum een cent geven