U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eten"
Resultaten 341 - 357 van 357
- warm: Aj een dag gien waarm eten kriegt, zul je niet van verhongern (Balloo)
- water: Der stön zuk lekker eten op de taofel, dat, het water leup mij om de tanden, ....in de mond (Hijken)
- welstaon: De boer zat an taofel 'n stukkien te eten veur welstaon
- wilmpieszaod: Wat eten wij vanmiddag?
- winter: Wat moew 't winter eten? (Eext)
- zadigen: Dat eten zaedt good (Diever)
- zalverig: Het eten is zaalvig, het smaokt naarms naor (Roderwolde)
- zitten: Hij zat lekker te eten (Schoonlo)
- zoerbranden: Het eten brek mij zo op; ik heb zeubraanden (De Wijk)
- zoerstengel: Van heurenzeggen wit wij dat zoerstengels gebroekt wuurden bij het eten (Sleen)
- zolt II: Het eten is wat zolt (Diever)
- zommer: Der zit leng, ...zommer in de stoet, die kuj zo niet eten (Oosterhesselen)
- zommervisite: Zomervisite was een dag uut eten naor varre kunde tussen heui en de bouw (Zuidwolde)
- zundigen: Ik zundig vandaag, want ik mag niet zoveul eten (Oosterhesselen)
- zuvel: Je moet elke dag zuvel eten (Balloo)
- Zweler: Wie knollen wil eten, mot Zweeler mark niet vergeten
- zwieten: *Eten daj zweten, warken daj kold worden (Meppel)