U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hiel"
Resultaten 321 - 340 van 409
- stelt: Mit het schonemaken stiet antmit de hiel boel op stelten (Koekange)
- stienderbult: Met erpelrooien kwamen der hiel wat stienderbulten (Borger)
- stopgoed: Moe har der nog hiel wat stopgoed liggen (Beilen)
- stoppen: Ik heb gien sokken meer hiel, ik moe neug an het stoppen (Borger)
- straotlantèern: De straotlantèerns hebt de hiel dag braand; zie zult der wal met an wezen (Sleen)
- streng I: De koe möt kalven, der hank al een hiel streng achter (Sleen)
- tabernakel: Het was een hiel tabernakel
- taol: Die Mondkers hebt een hiel aander taol an heur (Stieltjeskanaal)
- tegenstem: Hie hef hiel wat tègenstemmen ekrègen (Koekange)
- theorie: In theorie liekt het almaol hiel mooi (Buinen)
- tikkertien: Eerder bij schoel deden wij wal tikkertien in het rond, mor dan waj hiel gauw doezelig (Buinen)
- tip I: Een katoortie of een tippie is een hiel klein stokkie (Hoogeveen)
- toefmus: Een toefmusse is een hiel olderweste musse mit een körte nek. Daor weur een lintie um daon um het h (Geesbrug)
- toege: Een grommel op een kale toeg/Gef het hiel jaor regen genoeg (Padhuis)
- toer: Ik heb hum al een hiel toer niet zien (Oosterhesselen)
- toer: Aj op de toer gaot, ziej hier en daor hiel mooie kastelen (Kerkenveld)
- togen: Hiel Nederland teug 's nachts hen het Dieverder zand
- toggel: Daor vleug een hiel tjoggel spraoden (Weerdinge)
- tommel: Wij hebt al een hiel tommel holden, ...daon (Sleen)
- tont: Hij hef hum een hiel tont haor uut de kop trökken