U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eten"
Resultaten 321 - 340 van 357
- ummekauweln: Die kiender kauweln mit het eten umme (Smilde)
- underoet: Nao het eten gao ik even lekker underoet
- verbranden: Het eten verbraandt hum in het gat
- vermotten: Dat kind vermot het eten, dei krig der niks van binnen (Barger Compascuum)
- verslinden: Hij hef zien eten in een, twei, drei verslunden (Havelte)
- versmachten: Eten kriej hier nait, ze laoten joe gewoon versmachten (Tweede Exloërmond)
- verteren: Dat eten was zwoor te verteren (Valthermond)
- vetkanis: Het is zo'n vetkanis, die besmeert zuk almaol met het eten (Klazienaveen)
- vetpot: Het is door ok gien vetpot, zie hebt zunig te eten (Broekhuizen)
- veuroordiel: Zij hebt een veuroordiel tegen het eten van slakken (Borger)
- vieboer: Het past niet om as vaiboer gien roombotter te eten (Eexterveen)
- viesderd: Die jonge is zoe'n viesterd mit het eten, zodaj een hekel der an kriegt um mit hum saam an de taofel (Uffelte)
- vlak: Hij kwam vlak veur het eten
- volop: Der was eten en drinken volop (Zuidlaren)
- vörk: Hie kan al goed met mes en vurk eten (Zwinderen)
- vortkriegen: Hai kon dat eten nait wegkriegen (Valthermond)
- vriezen: Aj moos wilt eten, mut het eerst vrèuren hebben (Beilen)
- vruistuk: Hij har zo'n haost, hij har gien tied um zien vruistuk op te eten (Barger Compascuum)
- waort: Een eerappel met wratten was veur oetvoer verboden; um ze zölf te eten gaf het niet veul (Westdorp)
- warken II: Eten daj zweten, warken daj kold worden (Meppel)