U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eten"
Resultaten 301 - 320 van 357
- tegenstaon: Dat eten stiet mij tegen (Padhuis)
- tekört II: Ik wil hier wel eten, a'k je niet tekört doe (Norg)
- teller: Zet de tellers even op taofel; wie wilt eten (Barger Compascuum)
- tempern: Hij mus hom tempern met eten (Peize)
- terechtmaken: Zien vrouw was nich in hoes en doe hef e zuk zölf wat eten terechte maakt (Barger Oosterveld)
- tesselig: Hie is zo tessel(i)g, ...tessels met het eten (Sleen)
- teunbank: Wat eten wij?
- tiepeln: Zit niet aal met dat mes te tiebeln under het eten (Sleen)
- tiezig: Doe niet zo tiezig en maak je eten op (Hijken)
- tjoekseln: Het eten deur mekaor tjoekseln (Zeyen)
- toegriepen: Der was eten zat, wij kunden toegriepen zo aw wolden
- toekunnen: Hij kan met weinig eten tou (Norg)
- toemaken: Het eten is klaor, ik moet nog even wat toemaken (Weerdinge)
- toemeten: Het eten wör hom toumeten; hij kreeg niet te veul (Roderwolde)
- törfgraver: Hij is goed gezond; hij kan ok eten as een törfgraver (Hijken)
- trekkebekken I: Over de trekkebekkers mus eerst de vörst gaon, veurdaj ze kunden eten (Dalen)
- treuzelaar: Het was een treuzelaor bie het eten (Gieterveen)
- trillen: Nou moe'k eerst eten, ik tril op de bienen (Weerdinge)
- tuk I: Ik heb nao het eten even een tukkie daon (Schoonlo)
- tweibakkenbrij: Tweibakkenbrij mit sokker is best eten (Roswinkel)