U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hum"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 281 - 300 van 500
- bijkaans: Hij had hum bijkaans (Geesbrug)
- bijschaven: Die jong, die möt nog een beetien bijschaafd worden, het komp wel goed met hum (Sleen)
- bijschenken: Ik heb het glas nog niet leeg, mor ij mugt hum wel bijschenken (Eext)
- bijschoeren: IJ hebt het voor wat schief, wij moet hum wat bijschoeren
- bijschoeren: Het kamnet stiet niet hielmaol goed, wij moet hum nog wat bijschoeren (Sleen)
- bijspringen: Zie bint hum toch nog wal bijsprungen, toen e moeilijk zat (Padhuis)
- bijvullen: Der zat niet genog water in de tun, ik heb hum wat bijvuld (Valthe)
- bil: De billen trilden hum onder de kont (Anloo)
- billijken: Het is hum niet gelokt, maor hij hef edaone, wat hij kun en dat muj toch billijken (Hoogeveen)
- birre: Albert is zo birre, hij löp hum zulf altemit veurbij (Havelte)
- bitter II: Dat kan hum wel eeis bitter opbreken (Eext)
- blaffer(d): In een fesoonlijk gezelschap kuj hum der niet bij hebben, het is zo'n blafferd (Diever)
- blaom: Hie waas der wel bij, mor hum treft gien blaom (Balloo)
- blaozen: Ik zal hum ies een vère ien de brook stikken. Dan meuj hum ies heuren blaozen (Ruinen)
- blauw: Klaosien hef hum blauw egeven
- blauw: Ik wol hum bij de jasse pakken, mar hij was mij net te blauw of (Elim)
- bliek II: Der kun bij hum nog gien bliek van waardering of (Eext)
- bliksem: Ik heb hum een pak op zien bliksem geven (Sleen)
- bloed: Dat zit hum in het bloed
- bloedig: Ie magt wel oppassen, het is hum bloedig ernst (Hoogeveen)