U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zul"
Resultaten 261 - 268 van 268
- zul: Ik wil dat mes even wetten op de zul (Padhuis)
- zullen: Wat zul mij zu'n min kereltie, as ij bint (Gasselte)
- zullen: Het zul mij wat!
- zunde I: Ik zul het zunde vienden, aj die boompies ofkapt (Zuidwolde)
- zwalken: Die man lop daor mar wat te zwalken; zul e gien wark hebben? (Oosterhesselen)
- zwaorlievig: Wat is die man toch zwaorlievig, zul e daor gien last van hebben? (Oosterhesselen)
- zwienenlèer: Wat veur lèer zul dat wezen?
- zwikken: Zul wij een pottie zwikken? (Borger)