U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lang"
Resultaten 261 - 280 van 280
- wachten: Hie har weer te lang waacht
- wagenspeur: Het wagenspeur is lang niet vlak meer (Emmen)
- wark: Hij hef lang waark (Emmer Erfscheidenveen)
- waterblaos: De waoterblaos komt al, het zal non wel niet lang meer duren (Drouwen)
- weten: *Wat ik wete, wete ik zo good as een domneer, mor ik wete lang zoveule neet (Diever)
- wichtergenaode: As ze je pakten, knepen ze je net zo lang in het gat totdaj reupen van wichtergenaode (Hijken)
- wieder: Hij kik niet wieder as zien neus lang is
- wikken I: Nao lang wikken en wegen is het wal deurgaon (Emmen)
- witvoelen: De ofscheiding nao de geboorte is het schoonsel. As het te lang duurt, dan wordt het wit. Dat is wit (Sleen)
- wrieven: Hij wreef net zo lang tot het blödde (Sleen)
- wriggeln: Hie wriggelt net zo lang met die draodpaolen tot ze der oet wilt (Sleen)
- zangliester: De grieze liester is de zangliester. De zwarte zingt lang niet zo mooi (Sleen)
- zaod I: Daor in de ofhanging is het zaod lang zo goed niet (Exlo)
- zeum: De boks is haost te lang; even een zeumpien deran maken (Sleen)
- ziede III: De beide zieden van die dreihoek bint even lang (Beilen)
- zien I: Hij zöt niet wieder dan zien neuze lang is
- zindelijk: Hij döt nog al ies in de broek, hij is nog lang niet zindelijk (Gieten)
- zo: Wij hebt al zo lang ewaacht (Dwingelo)
- zommer: prange, lang I
- zwoor: Een zwoor vin ik lekker; kuj lekker lang op kauwen (Nieuw Amsterdam)