U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hum"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 241 - 260 van 500
- beschied: Wie mun hum nog bescheid zeggen
- beschienen: Mit een lanteern kuj hum mooi beschienen (Zuidwolde)
- beschieten II: Hie bescheut hum vanoet het raam (Sleen)
- beschikbaor: An hum hebt wie niks, hij is mar drei dagen in de weke beschikbaar (Weiteveen)
- beschouwen: Hij zal een jonge wèzen van een dikke twintig jaor, a'k hum zo beschouwe (Ruinen)
- beschrikt: As iene de snuk hef, moej hum even beschrikt maken (Nieuw Dordrecht)
- beseibeln: Zie hebt hum met die sik lillijk beseibeld (Balloo)
- besingeln: Wij hebt die vos besingeld en toen hew hum kregen (Mantinge)
- besjacheln: Hij hef hum laoten besjacheln (Hollandscheveld)
- besjacheln: Pas op dat e je niet besjachelt, ik vertrouw hum maor half (Beilen)
- besparen: Der is hum niks bespaard bleven (Barger Oosterveld)
- bespeuren: Ze hebt hum erop bespeurd, dat e wat oet de winkel pakt hef
- bestaon I: Die melkzaak van hum, daor zit een best bestaon in (Havelte)
- bestellen: Ie mut dat kiend niet altied bestellen, laot hum zölf ies wat doen (Broekhuizen)
- bestieven: Ik heurde lest een mooi gesprek over hum, maor ik bestief of het waor is (Peize)
- bestrieken: Dat zwien hef loezen, ij moet hum is bestrieken met pietreulie (Sleen)
- betaald: Dat hij mie dat flikt hef, zal ik hum wal betaald zetten (Barger Oosterveld)
- betieken: Dat betiekent hiel wat veur hum, of hij het wel of niet kreg (Nieuw Amsterdam)
- betrappen: Hie betrapte hum bij het appelstelen (Odoorn)
- betrekken: Hij hef hum mit een mes betrokken (Barger Oosterveld)