U zocht voorbeeldzinnen met daarin "weer"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 221 - 240 van 500
- boetenwark: Het boetenwark is weer gebeurd
- boezen: Wat boest het vandaag weer; wij kriegt vast daoi weer (Padhuis)
- bokken I: zwartbont sikkien, dat bokt al weer (Coevorden)
- bokkien I: Heur het bokkien is mekkern, wij kriegt goed weer (Coevorden)
- boks III: Wat bi'j weer boks vandaag (Zwiggelte)
- boksofzakkerig: Wat is het toch boksofzakkerig weer
- ból I: Hie mot weer bij de bol
- bölker(d): Heur die bölkerd ies weer angaon, ie kunt hum hier hielmaole heuren (Broekhuizen)
- bombammen II: Hie bombamde aal veur oes hoes hen en weer (Balloo)
- bombammen II: Het weer wet niet, wat het wil, het bombamt maor wat hen (Drouwen)
- bommeln: Het bommelt er um, of hij er op tied weer is
- bongelachtig: Wat löp die der weer bongelachtig hen (Sleen)
- bongelig: Wat lop die daor weer bongelig hen (Stieltjeskanaal)
- bongeln: Hie mug weer mit de benen bongeln, toen ie zo lange legen had (Hoogeveen)
- bonksel: Bonksel is, wat in de lösse putte komp. Dat mus weer slicht worden en dat weur weer zetveld (Klazienaveen)
- bonksel: dat weer in de vergraven koele mus, ong. een halve meter (Pesse)
- boomtop: De boomtoppen zwiepten hen en weer (Nieuw Dordrecht)
- boord I: *Aovendrood brengt mooi weer an boord (Anderen)
- borreln: Door zit dei kerels weer mit 'n kannerk te borreln (Barger Oosterveld)
- bos II: weer an bossen ebunden (Ruinerwold)