U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wind"
Resultaten 201 - 220 van 223
- wind: Daor wèeit een schieve wind, zie kunt het niet iens worden met mekaar (Exlo)
- wind: Door waait een schaive wind deur de huusholding
- wind: Roege Garriet was hielemaol deur de wind
- wind: Het is meer wind as veren
- wind: Wel hef hier een wind laoten? (Padhuis)
- wind: *Zo de wind wèeit, wèeit mien rokkien (Sleen)
- wind: Waor de rook tegen de wind ingiet, is de man baos (Mantinge)
- winderig: last van wind (Eexterveen)
- windhoepel: Met veul wind gungen wij met een windhoepel de nes over (Sleen)
- winter: De wind zit in het oosten, wij zult wel winter kriegen (Drouwen)
- winterdag: Bij de winterdag hej dichte wind (Odoorn)
- worsteln: Ze mussen er tegen worsteln um tegen de wind in te kommen (Odoorn)
- zakken II: De wind zakt
- zakken II: de wind zakt wat
- zèeien: As der mörgen gien wind is, gao wij kalk zèeien (Anloo)
- zeil: Zij hebt de wind in de zeilen
- zeilen: Toen de wind er achter kwam, kwam de bui recht op oes ofzeilen (Sleen)
- zingen: As de kippen zingt, komp er een harde wind (Barger Compascuum)
- zoel II: Het is een zoele wind (Eexterveen)
- zommerdag: Bij zommerdag hej vaak een holle wind; bij de winterdag hej dichte wind (Odoorn)