U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heui"
Resultaten 201 - 220 van 360
- ophalen: We moeten het lèeste heui nog ophaelen (Vledder)
- opharksel: Het fiene heui dat laeter op ehaarkt worde, neumden we ophaarksel (Vledder)
- opheuien: As het heui nog gewoon in het zwad lag, mus ie alles opheuien in zwillegies (Hijken)
- opheuien: As het heui nat is, wordt het in kleine giegies opheuid (Padhuis)
- opheuien: As het heui op het laand te nat eworden is en weer vanneis te dreugen elegd wordt, is dat opheuien (Hoogeveen)
- öpper: Hij springt er op as een bolle op een öpper heui (Diever)
- öpperheui: Aj de aandere dag heui inhalen wolden, dan zetten ie het 's aovends al in öppers; dan was het mooi (Hollandscheveld)
- öpperheui: Heui, dat half dreuge was, worde in smietoppers ezet en dat was opperheui (Uffelte)
- opredden: Hij hef het net opred, dat e het heui veur de regen binnen har (Peize)
- opriegeln: Ze waren met het heui an het opriegeln (Odoorn)
- opschoten I: Ie mut wat kalm aan doen mit het opschaoten, ik kan hier in de kap haoste gien heui meer kwiet worde (Koekange)
- opschoter: De opschaoter, die stak het heui op (Hollandscheveld)
- opschudden: Dat heui moet opschud worden (Tweede Exloërmond)
- opstalen: Veurdat het heui in het vak komp eerst een laoge takkebossen op de grond veur het opstalen (Fluitenberg)
- optemen: Het heui lig in weerzen; het wordt opteimd
- opzwillen: Wij moet het heui nog opzwillen (Hijken)
- opzwillen: Vanmiddag wiw het heui opzwelen (Valthermond)
- os: Het löp in het laand/Het vret grös en heui/En het is deur de meinsen emaakt
- overhellen: Het voor heui helde aordig naor één kaante over (Hijken)
- overheveln: Dat voor heui is oes der half ofgaon, wij moet het overheveln (Padhuis)