U zocht voorbeeldzinnen met daarin "eten"
Resultaten 201 - 220 van 357
- oplappen: Al het eten oplappen
- opmoffeln: Wat kan dat kind het eten toch mooi opmoffeln (Emmen)
- oprumen: Nao het eten moej de taofel oprumen, ...ofrumen (Sleen)
- opweren: Aj zutigheid of vettigheid eten, dan weert je dat de hiele aovend op (Klazienaveen)
- opzetten: Jantien, ie kunt het eten wel opzetten (Ruinerwold)
- overdaodig: Je moet niet zo overdaodig eten (Balloo)
- overlaoten: Nou moej ok nog wat eten veur mij overlaoten (Gasselte)
- overvloed: Der is eten in overvlooud, wij huft niks te beknibbeln (Eext)
- pak I: Hej goed eten? Dan kuj mit het pak lopen
- pèerdevleis: Hej soms peerdevleis eten?
- pegarsten: Ik heb vanmiddag lekkere pegastenbrij eten bij de buren (Beilen)
- pet I: Veur het eten gungen ze even achter de pet
- piemel II: Wat een piemel met het eten (Grolloo)
- piemelkont: Wat bi'j een piemelkont! Scheit toch wat op met het eten (Roderwolde)
- piemeln: Die zit aal wat te piemeln met zien eten (Sleen)
- piepschoft: Tusken het koffiedrinken en het eten wör er even piepschoft holden (Roderwolde)
- pit I: Een droef is lekker eten; allennig die pitten niet (Eext)
- pittig: Dat eten was goed pittig (Meppel)
- pleeuwerd: Dat is zo'n plieuwerd, daor woj haost gien eten an kwiet (Hijken)
- pleeuwern: Kind, schiet ies wat op met eten, wat zit ie wèer te miepen en te pleeuwern (Beilen)