U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vent"
Resultaten 181 - 200 van 258
- psalm: Dat is zo'n lange vent, het is net psalm 119 (Hijken)
- psalm: Een lange psalm is een lange vent (Mantinge)
- raor: Die vent dat is wat een rare, ...raore
- rit I: Die vent hef een boel rit op de staart (Hooghalen)
- rötstraol II: Wat is dat een rotstraol van een vent, dei mot man ies flink wat leiter hebben (Barger Oosterveld)
- rötten I: Die vent lig de hiele dag te rotten (Hoogeveen)
- schaopachtig: Die vent, die kik zo schaopachtig oet (Emmen)
- scharminkel: Wat een scharminkel van een vent
- scheper: Die vent zit niet veule bij, een echte schèuper (Hoogeveen)
- scheper: Wat een scheuper van een vent (Havelte)
- scheutig: Ik har hum een tied niet zien; het is een flinke, scheutige vent ewörden (Ruinerwold)
- schijtlaars: Die vent duurt niks, het is een schijtlaars (De Wijk)
- schobben I: Wat hef die vent schobben
- schobber(d): Wat een boom van een vent, wat een zwaore schobberd (Ruinerwold)
- schoemen: Wat hef die vent daor te schumen? (Pesse)
- schöttel: Het was een schöttel van een vent (Roswinkel)
- schraanderd: Wat een schraanderd is die vent toch! (De Wijk)
- schram: Die vent, daor kuj gien gedoente met hebben, dat is zo'n schram
- schurkachtig: Wat zag die vent er schurkachtig uut (Vledder)
- seibel: Die man is niks an gelegen, een seibel van een vent (Uffelte)