U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slecht"
Resultaten 181 - 200 van 228
- temig: Wat e zeg is niet slecht, maar hij prat zo temig (Nieuw Amsterdam)
- til II: Der is slecht weer op til, daor giet een bochel langes (Ruinerwold)
- tillen: Zwoor tillen is slecht veur de rugge (Emmer Compascuum)
- toemaotigen: Dat die hoge lui zich alles toematigt, kan ik slecht hebben (Elim)
- toezelkont: Wij hebt van het jaor verrekt slecht koren; het zint almaol toezelkonten (Sleen)
- trekken: De schörstein of de piepe trekt slecht (Nieuw Schoonebeek)
- tuunvrucht: De toenvruchten komt slecht op van 't joor (Barger Oosterveld)
- umgaon: Kleine H. kan slecht met aandere kinder umgaon (Hijken)
- umploegen: Het gewas was zo slecht opkommen, hie mus het weer umploegen (Emmen)
- verröt: Hij is zo slecht as een verrödde mispel (Emmer Erfscheidenveen)
- verteren: Dat kun hij maor slecht verteren
- vervliegen: Het is slecht weer, de postdoeven kunt heur wal vervliegen (Emmen)
- vervoer: Het vervoer is slecht regeld (Zeyen)
- verwèeien: Het liekt slecht in de locht, maor het zal wal verwèeien (Odoorn)
- veurkommen II: Zie luten het veurkommen of die koe in örder was, mor het pakte slecht oet (Oosterhesselen)
- veurnamelijk: Het is veurnamelijk slecht weer (Nieuw Schoonebeek)
- veurspelling: De veurspellings bint slecht
- veurtieken: Dat is een veurtieken van slecht weer (Sleen)
- veurwèterns: Naowèterns kunt de koenen mit slecht heui toe, veurwèterns kriegt ze best heui (Zuidwolde)
- vledderheui: Vledderheui was slecht, lös heui (Zuidwolde)