bijna
Zij hebt hum zowat alles of esteulen (Diever)
Het was zowat klaor (Nieuw Dordrecht)
Dat ding is zowat versleten (Eext)
Ik har de vis zowat, en toen knapte het snoer (Erica)
Hij warkt zowat dag en nacht (Schoonebeek)
Het was een hondtien van zo zowat, mit een startien van zo zowat
zoiets, zulks
Dat zowat nog gebeurt, is ondenkbaar (Barger Oosterveld)
Zowat hè'k nog nooit zien (Hooghalen)
Wat zuj van zowat zeggen
Het was een braderie of zowat hen (Sleen)
of zo zo wat
Ze deden mar zowat hen
Hoe was het op de oetvoering?
Och zowat hen
Wat zal m' zowat zeggen