zowat bijwoord
  1. bijna

    Zij hebt hum zowat alles of esteulen (Diever)

    Het was zowat klaor (Nieuw Dordrecht)

    Dat ding is zowat versleten (Eext)

    Ik har de vis zowat, en toen knapte het snoer (Erica)

    Hij warkt zowat dag en nacht (Schoonebeek)

    Het was een hondtien van zo zowat, mit een startien van zo zowat

    Zie ook:
  2. zoiets, zulks

    Dat zowat nog gebeurt, is ondenkbaar (Barger Oosterveld)

    Zowat hè'k nog nooit zien (Hooghalen)

    Wat zuj van zowat zeggen

    Het was een braderie of zowat hen (Sleen)

    of zo zo wat

    Ze deden mar zowat hen

    Hoe was het op de oetvoering?

    Och zowat hen

    Wat zal m' zowat zeggen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...