verlengen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verlengen, langer maken

    Het riebewies muj op tied verlengen (Sleen)

    Asse dat klied verlengs, kas het wal weer an (Padhuis)

    As de moede veraandert, dan muj de rokken verlengen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. verdunnen, aanlengen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die brei muj even verlengen (Padhuis)

    *Aj je leven wilt verlengen, moej het van de slaop ofholden (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...