simpern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: simpeln (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), sèempern (Midden-Drenthe)

  1. zachtjes huilen, huilend zeuren, drenzen

    Simpern zegt ze tegen dreinend huilen (Diever)

    Het kind simpelt wat, mar wij wiet niet waorum (Schoonebeek)

    Het kind valt zo in de slaop, hij simpert al wat (Broekhuizen)

    Dat kleintien simpert wat, het kreg taandties (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...