overlo'pen I overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. overlopen, teveel op bezoek komen

    Wij kunt er gooud met, mor zie overloopt oous niet (Anloo)

    Aj goeie buren blieven wilt, moej mekaar niet overlopen (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...