Ook: maaid, maid, ma(a)id (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
dienstmeid
De meid gung met hen melken (Grolloo)
Zie hadden een groot meid en een loopwicht
Bij die boer moet ze met mei een klein meid hebben
maagd
meisje
Het is een mooie fleurige maaid (Eexterveen)
Ie bint een
flinke meid (Hollandscheveld)
Ik bin gien maagien meer, ik bin
een meid (Zuidwolde)
vrijster
Woensdagaovend is de vaste aovend dat de jonges hen de meid gaot (Hooghalen)
Dat is al een olde meid, die kan er wel ies overblieven (Uffelte)
Zeg ies honderd. Honderd. Ie bint met de meid van het bed ofdonderd (Hooghalen)