lor I -ren, de, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. lor, vod

    Doe dat stof der een beetie of, hier hej wel een olde lorre (Diever)

    Hie had almaol lorren um de pokkel (Dalen)

    Hij greep hum bij de lorren

    Der was gien lor an dat feest

    Ik wait er gain lorre van (Tweede Exloërmond)

    Hij schöt er gien lor met op (Ruinerwold)

    Ien, die alles en nog wat verkeerd anpakt, wordt wal eens as een lor anspreuken (Coevorden)

    Het is een lorre van een meid (Meppel)

    vod

    lurven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...