kul -len, de
  1. mannelijk geslachtsdeel(Zuidwest-Drenthe)

    Likt mij de kul

    Wat een kul

    Zie ook:
  2. kuil, 'pot' bij knikkeren of centgooien(Zuidwest-Drenthe)

    'k Gao mit mien stuiter in de kul liggen (Diever)

    Wie de cent in de kul gooit, is winnaar (Ruinerwold)

    zak

    Zie ook:
  3. stommeling(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wat een kul (Dwingelo)

    Een zielig meinsien is een kullegien (Wapserveen)

    Zie ook:
  4. (nd, zd), in

    Het is allemaol flauwe kul

    Hij hef mij veur kul zet

    *Dat past as kul op Griet

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...