judas -sen, de
  1. gemene, slechte, onbetrouwbare vent

    Die judas het de boul besodemieterd (Norg)

    Holdt hum in de gaten, het is een judas (Meppel)

    Dat is een dikke judas (Anloo)

    een gemene judas (Klazienaveen)

    een vale judas

    een vuile judas (Dwingelo)

    een minne judas, dat kèreldie is totaal gien vertrouw op (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...