glèerder(d) -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe

Ook: glèerpuut (Kop van Drenthe)

  1. knoeier, kliederaar

    Die jong, dat is een gleerderd (Rolde)

    Zie ook:
  2. uitglijder(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Ik meuk mie daor toch een gleerderd (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...