dukeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. duikelen, buitelen, voorover vallen

    Hie is in het water dukeld (Sleen)

    Hij dukelde van de waegen of (Dwingelo)

    dicht opeen en ver uit elkaar

    koppeltiendukeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...